maandag 22 juli 2013

De eerste helft van deze zomer was ruk. Niet alleen omdat het weer niet op gang wilde komen, maar ook omdat Jack Vance op 26 mei stierf.
Eerlijk gezegd dacht ik dat hij al lang en breed dood was. Ik begon zijn boeken te lezen toen ik voor het eerst los mocht in de grote mensen-afdeling van de Openbare Bibliotheek in Haarlem. Dat moet ergens midden jaren zeventig geweest zijn.

Van boeken kreeg ik toen al geen genoeg. Mijn ouders voorzagen me van een gestage stroom leesvoer, zoals de boeken van Tonke Dragt, Jan Terlouw en natuurlijk de complete Bob Evers-serie, die ik wel met mijn broertje moest delen. Papa nam ons ieder weekend mee naar de boekhandel in Bloemendaal, waar we om de beurt het volgende deeltje uit de reeks kregen.


Natuurlijk was dit niet genoeg. Al snel maakte ik uitstapjes naar de boekenkast van mijn ouders. Wat mama las weet eigenlijk niet, maar papa had een indrukwekkende verzameling thrillers en detectiefjes. Er waren veel Zwarte Beertjes: de verzamelde werken van Havank en Charteris en natuurlijk het onvergetelijke Lodewijk Windstoot en de lijken in de lift van Marba. Ook was er een aardige collectie Elsevier-thrillers van Alistair MacLean, Desmond Bagley en Hammond Innes. En de boekjes van uitgeverij Born met een prettig rode oortjes-gehaltje, zoals die van H.J. Oolbekkink.


Ook werd ik in die tijd lid gemaakt van de Openbare Bibliotheek. We maakten eventjes gebruik van de vestiging aan de Zaanenlaan in Haarlem-Noord, maar ik werd al snel overgeplaatst naar het hoofddepot in het centrum, gevestigd achter de Raaks-parkeergarage.
Helaas: alle interessante boeken van de jeugdafdeling had ik zo uit. Arendsoog, de avonturen van Rob Staalman en omdat ik in de science fiction begon te raken: de avonturen van astronaut Ken Cassidy en die van ruimteverkenner Mark Stevens.


Gelukkig werd ik eigenlijk eerder dan mocht naar de volwassenenafdeling overgebracht. Een grote ruimte, met eindeloze rijen boeken. Wat een weelde!
Ik ging verder met waar ik gebleven was. Alle titels van MacLean, Bagley en Innes die we thuis niet hadden, stonden hier.


En er bestond veel meer science fiction dan ik ooit had durven dromen: van Robert Heinlein, Isaac Asimov, Frank Herbert, Larry Niven en Jack Vance.
Van Vance zijn me de trilogieën Tschai, Alastor en Durdane het meest bijgebleven en nu ik ze herlees, verbaast me dat enigszins. Ik had en heb een voorkeur voor space opera, met flitsende ruimteschepen en intergalactische knokpartijen (denk aan Star Trek of Star Wars). De boeken van Vance spelen zich weliswaar af op andere planeten, maar het gaat hier om vreemde landschappen en imaginaire samenlevingen, en hoe mensen zich daarin staande houden. De boeken van Jack Vance zijn veel rijker dan ik me herinner, en ik beleef er nu onverwacht veel plezier aan.


Het is een wonder dat ik ooit tot de echte literatuur ben gekomen.