zondag 30 januari 2011

Communicatie is mijn vak. Dat betekent kort gezegd dat ik namens een organisatie probeer boodschappen tussen de oren van mensen te krijgen waardoor die mensen positief over die organisatie gaan denken en misschien zelfs, al dan niet onbewust, gaan handelen in lijn met de doelstellingen van die organisatie. In vaktermen: de trits kennis, houding en gedrag. Er zijn ook andere manieren om het vak te beschrijven en te duiden maar die zijn meestal bedoeld om het meer status te geven. Het komt er uiteindelijk altijd op neer dat je de doelen van je opdrachtgever probeert te bevorderen.
Dat kan gewetensvragen opleveren. Wat als je persoonlijke opvattingen strijdig zijn met de doelen van de organisatie waarvoor je werkt? Ik verhuur mezelf aan een overheidsorganisatie en voor het grootste deel heb ik geen moeite met de boodschap die ik verkondig. Zelfs als ik het er mee oneens zou zijn, is het nog altijd zo dat doelen van de overheid op min of meer democratische wijze worden bepaald.

Onlangs werd ik benaderd door een andere club, die in plaats van een publiek een commercieel belang dient. Zou ik voor hen willen werken?
Die vraag zette mij aan tot zelfonderzoek. Ik zal u de zoektocht door de krochten van mijn ziel en de kwellingen die dat opleverde besparen en meteen doorstoten naar de conclusie: nee. Ik vind dat ik, misschien niet geheel, maar dan toch in grote lijnen achter de doelstellingen moet kunnen staan van de organisatie die ik vertegenwoordig. Bij deze club was dat niet zo.

U zult mij daarom niet gauw de belangen zien behartigen van de PVV, PETA of de EO. Ik heb echter niks tegen commerciële toko’s, dus uitnodigingen van Diageo, Imperial Tobacco of Illycafè zijn welkom. Jammer dat Sandline International niet meer bestaat.

vrijdag 28 januari 2011

Culinaire voorkeuren heb ik in soorten en maten. U kent reeds mijn voorliefde voor straffe espresso’s en single malt whiskey. Citroen-sorbetijs is een andere. Dit keer wil ik u deelgenoot maken van mijn liefde voor de ingeblikte koe: corned beef.
Ik vind corned beef al lekker zo lang ik me kan herinneren, dus gewoon als plakje beleg op een bammetje. (Ik moet mijn moeder eens vragen of dat ook echt zo was.) Later kwam mijn fascinatie voor de ingeblikte variant. Dat had natuurlijk te maken met de archaïsche vorm van het blik en met de wijze van openen met het meegeleverde sleuteltje. Geen blikopener nodig.

Het inblikken van voedsel is een van de belangrijkste uitvindingen van negentiende eeuw, een tijdvak waarnaar ik, zo u inmiddels weet, een soort van heimwee heb. Corned beef is weliswaar ouder dan dat – het schijnt terug te gaan tot de twaalfde eeuw – maar in zijn kenmerkende, taps toelopende ingeblikte vorm heeft het wereldfaam verworven.
Corned beef in blik was een van de succesfactoren die de grote poolreizen in de negentiende en het begin van de twintigste eeuw mogelijk maakte. Robert Peary nam in 1905 vijftig kisten van het spul mee op zijn mislukte poging om de Noordpool te bereiken. Met die poolreizen ga ik u overigens een andere keer lastig vallen, laat ik volstaan met de mededeling dat ik nu een Peterson-pijp tussen de kaken geklemd heb, model Tom Crean, uit de Great Explorers-serie.

Terug naar het vlees zelf. Corned beef is niet alleen lekker als broodbeleg, je kunt er ook heerlijk mee koken. Zo maakte ik laatst een uitstekende corned beef stew: eenvoudig en zeer, zeer voedzaam.
Als volgt: veel uien glazig bakken. Blikje uitgelekte gepelde tomaten en hand gesneden wortel erbij. Champignon en prei mag ook. Blik corned beef erbij en kruiden met peper, zout, tijm en laurier. Tijdje laten prutten. Deze hachee-achtige smurrie in een ovenschaal kiepen en afdekken met aardappelpuree. Bestrooien met paneermeel en een beetje paprikapoeder en wat klontjes boter erop. Twintig minuten in de oven op 220 graden.

dinsdag 18 januari 2011

Ik heb nog niet eens koffie gekregen als nichtje J. al een stapel boeken op tafel legt. Kennelijk moet er meteen voorgelezen worden dus ik steek mijn hand uit om het eerste boek te pakken. Fout! Ze kijkt me bestraffend aan. Ik moet niet haar voorlezen, zij gaat mij voorlezen.
Nou ja, voorlezen. Ze weet bij iedere pagina (plaatjes en tekst) wat daar gebeurt en welk deel van het verhaal er verteld moet worden. En dat gaat bij alle boeken prima, behalve bij Roodkapje, waar ze per ongeluk achterin begint. Maar ook dan wordt bij iedere pagina het correcte deel van het verhaal naverteld. Dat er op die manier iets mis gaat met de chronologie en de causaliteit, dat is aan een meisje van net drie nog niet besteed.

zondag 16 januari 2011

Voor de mensen die mij niet of niet zo goed kennen, behoeft het kopje ‘in mijn pijp’, rechts op deze pagina, mogelijk enige toelichting. Ik kan natuurlijk volstaan met de mededeling dat ik uit dit blik tabak momenteel mijn pijp vul. Dat is kort en ter zake en voor velen misschien afdoende. Maar aangezien ik deze ruimte op het web gecreëerd heb om te kunnen zwatelen over de dingen die ik leuk vind, ga ik u hier wat meer vertellen over deze archaïsche liefhebberij.

Vroeger (toen bijna alles beter was) werd er veel meer pijp gerookt. Tabak en pijpen waren overal te koop en iedereen die niet zelf rookte, had wel een of meer pijprokers in zijn omgeving. Zo had mijn vader een rekje met pijpen in de vensterbank staan, alhoewel ik me niet kan herinneren dat ik hem ooit met zo’n ding gezien heb. Het hoofd van mijn lagere school rookte pijp. En natuurlijk Kapitein Rob: hij heeft een zwarte sandblasted bulldog. (Voor H.: nee, dat is geen zielig gezandstraald hondje, maar een type pijp.) U begrijpt: ik was gepredestineerd.

Ik moest echter eerstejaars worden voordat ik mijn lotsbestemming zou vervullen. In mijn pubertijd had ik natuurlijk gerotzooid met sigaretten en wat dilettantistisch sigaartjes gepaft, maar eenmaal ter sociëteit werd ik er door ouderejaars op gewezen dat er een betere manier was om van tabak te genieten. Ik kreeg instructie.
Mijn eerste pijp kocht ik bij de oude Tromp, op de hoek van het Janskerkhof en de Lange Jansstraat. Ook Ben van Leur (beter bekend als sigarenmagazijn ‘het snobje’) in de Nachtegaalstraat mocht zich in mijn klandizie verheugen. Maar al snel verlegde ik mijn inkoop buiten Utrecht, naar Roy Luca in Zeist. Roy was de sigarettenwinkel van zijn ouders aan het overnemen en hij bouwde die om naar een speciaalzaak voor het echte roken. We schrijven het midden van de jaren tachtig.
Bij Roy leerde ik goede pijpen van slechte onderscheiden en begon ik mijn nog altijd voortdurende ontdekkingsreis door de wereld van tabak. Zoals veel pijprokers begon ook ik met het verbranden van zoetige tabakken, zoals Skandinavik (zwart) en MacBaren Mixture.
 
Ook in die tijd begon ik aan reeks bezoeken aan Londen. Engeland was immers de bakermat van de goede smaak en de enige plaats waar het dragen van tweed jasjes, het drinken van port en het roken van pijp nog werkelijk op waarde werd geschat.
Achteraf gezien waren die bezoeken precies op tijd, want het waren de laatste jaren van de beroemde Londense tabakswinkels. Als je Fribourg & Treyer in Haymarket, Robert Lewis in St. James’s Street, Astley’s in Jermyn Street of Sullivan Powell in Burlington Arcade binnenstapte, ging je terug naar de negentiende eeuw. In het British Empire ging de zon nooit onder en heren vermaakten zich in een van de vele clubs, als ze niet in hun landhuis waren of zaken deden overzee. (Ik had in de negentiende eeuw moeten leven. Dan was ik als jongeman naar de koloniën gestuurd waar ik me dan voor mijn dertigste doodgeneukt en –gedronken zou hebben.)

Mijn smaak in tabak veranderde, van aromatische tabakjes naar – natuurlijk - English Mixtures van virginia en oriëntaalse tabak en latakia (tabak die gedroogd wordt op vuurtjes van kamelenmest). Ook aromatisch, maar dan anders.
Hoewel de beroemde tabaksleveranciers in Londen zijn verdwenen of onherkenbaar zijn veranderd, is hun tabak vaak nog wel leverbaar. Die wordt dan echter, soms niet onverdienstelijk, in licentie geproduceerd. Dat geldt niet voor de beroemdste aller English Mixtures, de Balkan Sobranie. Beter is nooit gemaakt. Gelukkig heb ik die nog een aantal jaren mogen roken voordat de productie eind jaren tachtig werd gestaakt. Ik ben er nooit achter gekomen waarom dat was. Getuige de vele sentimentele berichten hierover kan dat nooit een gebrek aan afzetmarkt zijn geweest.

De rest van mijn leven staat in teken van het zoeken van de ultieme English Mixture, die de plaats van de Balkan Sobranie kan innemen. Mijn eigen ‘quest for the holy grail’ dus. De rechtsboven op deze pagina genoemde tabakken zijn pogingen in die richting.

donderdag 13 januari 2011

De verdomming van de publieke omroep neemt angstaanjagende vormen aan. Even recapituleren: de kerntaak van de publieke omroep is een gedegen, onafhankelijke en objectieve nieuwsvoorziening. Onder nieuws versta ik het nieuws zelf, plus context en duiding.

De NOS-journaals in de avond zijn nog niet eens het meeste aangetast, hoewel de smaak van de redactie in twijfel getrokken mag worden als ze uw scribent in een itempje laten figureren. In de ochtend hebben ze echter de slag verloren van RTL. Het RTL Ontbijtnieuws biedt meer nieuws, inclusief actuele verkeersinformatie en wordt ieder kwartier vers door Jan de Hoop (onder oudere jongeren beter bekend als Frank van de Mast van zeezender MiAmigo) voorgedragen. De NOS maakt slechts een uitzending per uur, die daarna wordt herhaald.

De nieuwe toetreders tot het bestel moeten ook nieuwsprogramma’s maken en het is allemaal bagger. Ze brengen nieuws dat elders eerder en beter wordt gebracht en ze leuken het op met meninkjes van mensen die kennelijk nooit een goede school hebben bezocht of dat wel hebben gedaan maar daarna een lobotomie hebben ondergaan.

De gevestigde publieke omroepen hebben oude programma’s afgestoft of nieuwe in het leven geroepen die het nieuws van achtergrond voorzien of duiden conform de politieke kleur of levensbeschouwing. Het absolute dieptepunt in deze categorie is KRO’s Brandpunt. Dat was ooit een gedegen journalistiek programma. In Brandpunt nieuwe stijl zag ik een tijdje terug een reportage over verzorgings- en verpleeghuizen, aaneengepraat door Fons de Poel. Aangezien ik de zorgsector vrij goed ken, was dit een goede toetssteen voor de kwaliteiten van de nieuwe formule. Helaas bleek ook dit aaneenschakeling van meninkjes, ondersteund met suggestieve sfeerbeelden. Ad Langebent zou zich in zijn graf omdraaien.

Ik laat de rest van de mestvaalt rechts liggen en arriveer bij Nieuwsuur. Nieuwsuur moet NOVA doen vergeten, maar roept vooral een hevig verlangen naar vroeger op. Twan Huys en Mariëlle Tweebeeke kunnen niet interviewen. Als bij NOVA een gast live in de studio aanschoof bij een Jeroen Pauw, Paul Witteman of Clairy Polak dan kon je thuis het angstzweet ruiken. Nu mag Ivo Opstelten minuten lang zonder een kritische tegenvraag doorbazelen. Communicatieadviseurs hebben het verdomd veel makkelijker.

Nee, neem dan Newsnight, iedere doordeweekse avond op BBC 2. Jeremy Paxman is een genadeloze interviewer. Beroemd is zijn interview met Michael Howard (Conservative). Zo vasthoudend moet je zijn als je antwoord wil krijgen op een vraag!

vrijdag 7 januari 2011

Max Raabe kwam tot mij via collega E. (Zij is in sommige kringen beter bekend als Rosalie, uitbaatster van de Villa des Roses en het sterfhuis Nuit Blanche.) In een van onze tussen-het-werken-door-gesprekjes over muziek en andere belangrijke dingen des levens vertelde zij iets over hem, en hoe bijzonder hij is. Tijdens de lege dagen rond Kerst kroop zijn naam uit de krochten van mijn geest. Een zoekopdrachtje verder was ik bekeerd. Vorige week stond de eerste LKW met cd’s en dvd’s voor de deur.

Das Palast Orchester mit seinem Sänger Max Raabe vertolken Duitse liedjes uit de jaren twintig en dertig. Denk aan Berlijn, cabaret (Cabaret, de musical en later film), rokkostuums, sigarettenpijpjes en Nazi’s. Muziek uit die periode uit Engeland en de Verenigde Staten ken ik uiteraard, vooral al die heerlijke liedjes uit the Great American Songbook. De enige Duitse liedjes uit die tijd die ik ken, zijn die van Kurt Weill.

Max Raabe doet het allemaal, en meer dan dat. Hij vertolkt niet alleen liedjes van voor de oorlog, hij componeert zelf in die stijl en hij werkt hedendaagse hits om, met hilarische resultaten.
Das Palast Orchester begeleidt hem met Deutsche Gründlichkeit. En daar wringt het af en toe. Waar Amerikaanse dance bands en big bands echt swingen en de Engelsen onderkoeld los gaan, klinkt er bij Duitse orkesten altijd een vleugje hoempa door. Of zoals een vriend eens zei: ‘Duitsers laten Glenn Miller klinken als marsmuziek.’ Bij Das Palast Orchester is dat ook zo. Stijlvast tot tien cijfers achter de komma.

Raabe is al sinds midden jaren tachtig bezig en hij heeft een indrukwekkende discografie opgebouwd. Uit die omvangrijke catalogus vraag ik uw speciale aandacht voor het album Charming Weill – Dance Band Arrangements. Jawohl. Ik vind Weill namelijk fantastisch. Zijn liedjes zijn door alle grote namen vertolkt, maar nooit zo mooi als door Anne Sofie von Otter op het album Speak Low. En vanzelfsprekend hebben de Urfassungen van Lotte Lenya een speciaal plaatsje in mijn hart.
Gezien het voorgaande begrijpt u dat ik enigszins gespannen het schijfje in de speler legde. Ik zal het kort houden. Raabe ist übergeil.

donderdag 6 januari 2011

Het Concertgebouw Café is is een goede plek om voorafgaand aan een concert af te spreken. Arriveer je als eerste, dan heb je gelegenheid om je te verdiepen in de krant of de concertagenda. Als je afspraak aanschuift kan bij een hapje en een drankje de avond echt beginnen. Die drankjes zijn in het Concertgebouw Café prima in orde. Het aanbod gedistilleerd is weliswaar niet geweldig (geen grappa) maar er is keuze uit een klein aantal goede wijnen, allemaal per glas.
In vast voedsel zijn ze minder goed. Er is niks mis met de knabbels en de kleine gerechten maar als je echt wilt eten, is er maar één dagschotel. Omdat de kookfaciliteiten in het Concertgebouw kennelijk beperkt zijn, is dat iets dat uit de oven of magnetron komt. Helaas is dat niet altijd een succes. Eerder heb ik hier een goede runderstoofpot en een smakelijke viscurry verorberd, maar vanavond is het gewoon mis. Een eerder gebakken en opgewarmd kipfileetje, ietwat taai, met onduidelijke kerrysaus en rijst en doperwten. En de begeleiding is altijd hetzelfde: een bakje (goed aangemaakte) groene sla en wat brood. Pas dat eens aan het hoofdgerecht aan!

Tot zover Johannes van Dam. Ik heb net mijn eerste glas cava naar binnen als E. arriveert. We lullen over werk, muziek en politiek (we zijn allebei van mening dat de keuze van Jolande Sap om GroenLinks meer te profileren op sociaal-economische onderwerpen een strategische misser is) en natuurlijk het concert van vanavond: het eerste vioolconcert van Bruch en de elfde symfonie van Sjostakovitsj.

Joshua Bell speelt fantastisch, alleen het orkest komt bij Bruch niet lekker uit de plooi. Het is allemaal een beetje tam. Gelukkig doen ze Sjostakovitsj fantastisch. Sjos 11 verklankt de Russische revolutie van 1905, die waarvoor Lenin tevergeefs achter zijn kaasfondue vandaan kwam.
Semyon Bychkov staat voor het eerst in lange tijd weer voor het orkest. Hij mag terugkomen.

En nu knalt Sjos 14 uit de luidsprekers, want in februari staat Gergiev met het Orkest van het Mariinski Theater in het Concertgebouw. Een keer met Sjos 14 en een keer met Sjos 15. Ga ik naar een of naar allebei? Een Amsterdams luxeprobleem.