De dood van Dietrich Fischer-Dieskau zette mij aan het denken. Waarom ben ik ooit naar hem gaan luisteren? Hoe ben ik met Lieder in aanraking gekomen? Stephen Fry had eenzelfde vraag en schreef er een sentimenteel blogje over. Dat ga ik nu ook doen: hoe de klassieken tot mij kwamen.
Sommigen komen uit een familie met een rijke muzikale achtergrond. Daar wordt geluisterd, gespeeld en concerten bezocht. Klassieke muziek is daar vanzelfsprekend. Deze mensen mogen zich gelukkig prijzen. Zij hebben een enorme ontwikkelingsvoorsprong.
Bij ons thuis was het magertjes. Er stond een piano waarop af en toe door mijn moeder werd gespeeld en waarop mijn broertje nog een tijdje pianoles heeft gehad. Ook was er een lel van een elekrisch orgel (géén Hammond, helaas) door mijn vader in een van zijn vele opwellingen gekocht en nauwelijks bespeeld. En ik heb nog een tijdje aan een gitaar geplukt.
Als ik de platenkast van mijn ouders voor de geest probeer te halen komt er niet veel klassieke muziek boven. Alleen Tsjaikovski's Ouverture 1812. Op een singeltje. Verder vooral jaren zeventig easy-listening, zoals de Carpenters en de Ray Conniff Singers. Daar moest ik het dus niet van hebben.
Mijn broertje en ik zijn wel een keer meegenomen naar een klassiek concert in de Haarlemse Philharmonie. Ik kan me er niet veel van herinneren.
Natuurlijk ontwikkelde ik wel mijn eigen muzikale smaak, vooral onder de invloed van eerst de zeezenders Radio Veronica (Noordzee vond ik niks aan) en Mi Amigo (Baken 16! Terzijde: dat werd gepresenteerd door een Frank van der Mast. Ik kwam er onlangs achter dat dat toen het pseudoniem van Jan de Hoop van het RTL Ontbijtnieuws was.) en later werd Hilversum 3 invloedrijk: de Avondspits, Ferry Maats Soulshow en (meteen daarachteraan) de LP-show van Wim van Putten.
Ik kocht singeltjes van Kool & The Gang, Sniff & The Tears en Queen, en elpees van het Electric Light Orchestra, de Little River Band, Pink Floyd, Heart en zo meer. Allemaal niet heel bijzonder. Mijn favoriete platenzaak was ELPEE, waarover het hardnekkige gerucht ging dat in de platenhoezen hasj werd meeverkocht.
De wereld veranderde toen ik in 1983 ging studeren. Studievrienden hadden klassieke muziek in de platenkast en nieuwsgierig ben ik altijd geweest. Platen werden geleend en gekopieerd op cassettebandjes (TDK C90). Ik vond ook de weg naar de muziekbibliotheek en als ik geld had naar de platenzaak.
Ik had geen enkele kennis van muziek, componisten en muziekgeschiedenis en die eerste jaren waren een echte ontdekkingstocht. Via 'trial and error' kwam ik erachter wat ik wel en niet mooi vond.
Een van de ontdekkingen was Bach, de cellosuites gespeeld door Yo-Yo Ma. Drie elpees die de nieuwe vriendin van mijn vader had meegebracht. Ik vond het mooi en onbegrijpelijk tegelijkertijd. Hoe kon één man met één instrument zo lang mijn aandacht vasthouden? Het geluid van de cello raakte me in het hart, maar dat wil nog niet zeggen dat twee uur solospel ook kon boeien. En toch deed dat het, en doet het vandaag nog. Alleen luister ik nu liever naar de uitvoeringen van Heinrich Schiff of Pieter Wispelwey.
In de jaren tachtig deed de CD zijn intrede. Ik had geen haast met overstappen, zo'n ding was een forse investering. En ook ceedees zelf waren duur. Ik beperkte me tot het op cassette zetten van ceedees bij vrienden die al wel de overstap hadden gemaakt. Maar toen ik op mijn verjaardag van T. een ceedee kreeg met de opmerking 'En nu ga je zo'n apparaat kopen', ging ik overstag.
Een paar weken later stond er een zwarte Philips-speler op de plank en kon ik eindelijk mijn cadeau beluisteren. Ik was overrompeld, en niet alleen door de geluidskwaliteit. Die ceedee was het celloconcert van Elgar, door Paul Tortelier met het London Philharmonic onder leiding van Sir Adrian Boult. Die muziek kroop onder mijn huid en is daar altijd blijven zitten.
De ouders van studievriend M. woonden in een grote boerderij ergens achter Apeldoorn. De vader van M. was niet alleen fysiotherapeut maar ook een niet onverdienstelijke tenor. Hij liet ons luisteren naar zijn grote held Fritz Wunderlich. Via deze veel te jong gestorven lyrische tenor - op z'n vijfendertigste smakte hij van de trap en brak zijn nek - maakte ik kennis met een heel ander deel van het klassieke repertoire: het lied.
Duits was nooit mijn favoriete taal. Ik heb er braaf en met redelijk succes eindexamen in gedaan en het daarna gelaten voor wat het was. Nou ja, ik keek Tatort en Derrick op ARD en ZDF. Totdat ik Die schöne Müllerin hoorde. Het gemak waarmee Wunderlich de tekst tot leven bracht, de schijnbare eenvoud van de muziek - ik wilde meteen meezingen. Het werd, met de liedteksten in de hand, vooral luisteren.
Na Die schöne Müllerin volgde meer Schubert, en Schumann en Wolf. En dan niet door Wunderlich, maar door Fischer-Dieskau. Want hoe goed Wunderlich ook was, Fischer-Dieskau was beter. Wunderlich zong net iets te dramatisch voor Lieder. Fischer-Dieskau was precies goed.
Ik ging werken bij Wegener, op de redacties van Weekblad Motor en Automobiel Klassiek. In de kamer naast ons werden Luister en later ook Concertradio Magazine gemaakt. Ik sprong wel eens bij - en dat was echt een sprong in het diepe. Hier liepen De Experts rond. In het wild. Zij die met één pennestreek de reputatie van een musicus of platenlabel konden maken of breken. Ik wist gelukkig wel iets van het maken van tijdschriften.
De ceedees kwamen bij Luister met vrachtwagens tegelijk binnen. Het was altijd een strijd tussen de redacteuren wie welk plaatje mocht bespreken en houden. Maar natuurlijk waren er ook al altijd winkeldochters - geen slechte ceedees, maar niet opportuun om te bespreken. Een van de redacteuren zette op een goede dag een boxje met de verzamelde symphonieën van Dmitri Sjostakovitsj op mijn bureau. Het waren wat oudere opnames, door het orkest van het Ministerie van Cultuur van de Sovjet-Unie onder leiding van Gennady Rozhdestvensky. 'Hier moet je naar luisteren.'
Lezers van deze logjes weten dat mijn liefde voor Sjostakovitsj nooit meer is verdwenen.
Opera nam op de Luister-redactie een bijzondere plaats in. Natuurlijk omdat opera het enige ware Gesamtkunstwerk is maar ook omdat hoofdredacteur Paul Korenhof het eigenlijk over niets anders wilde hebben. Hij was in die tijd de vaderlandse opera-kenner (dat vond hij zelf in ieder geval wel) en was maar al te bereid zijn kennis te delen. Toen ik eens voorzichtig liet vallen dat ik wel eens wat Wagner had gehoord en dat mooi vond gaf hij mij de Ring-opname van Karl Böhm (Bayreuth 1967).
In 1999 deed ik met geliefde S. de Ring in het Holland Festival, in de magnifieke uitvoering van Pierre Audi. Mijn wereld zou nooit meer hetzelfde zijn. Als je een complete Ring hebt gedaan, je jezelf in een aantal dagen hebt ondergedompeld in die 18 uur durende magistrale ervaring, zijn je perceptie van theater en muziek voor altijd veranderd.
Het houdt niet op. De laatste tijd word ik via E. blootgesteld aan Bruckner. Hoewel ik merk dat ik het moeilijk vind om met dezelfde onbevangenheid als vroeger voor mij nieuwe muziek te omarmen, merk ik dat ook Bruckner onder mijn huid begint te kruipen.
En nu heb ik Cherubini ontdekt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten